Iedere morgen zwaai ik hem uit, als hij naar zijn werk gaat, mijn maatje, mijn steun en toeverlaat, de man waarmee ik al bijna dertig jaar getrouwd ben. Dat doe ik al zolang we samen zijn. Een gewoonte, zo kun je het noemen. Maar is het eigenlijk wel zo gewoon? Eigenlijk niet nee, maar daar kom je pas achter als die 'gewoonte' plotsklaps dreigt te verdwijnen.
Een paar jaar geleden op weg naar Italië slopen de eerste voortekenen ons leven binnen. Mijn lieverd was moe, had te hard gewerkt en was hard aan vakantie toe. De koffer werd met veel gehijg en gepuf de trap van het hotel opgesleurd en ik weet nog dat ik hem er flink mee heb geplaagd. "Watje, kom op nou, het wordt eens tijd dat je wat gaat sporten", riep ik hem plagend na. De wandelingen, voornamelijk in de bergen, maakten het er al niet beter op en hij bleef maar hijgen en puffen. Ik wilde met hem naar een dokter, maar o, nee, geen sprake van. Het kwam wel goed. Dat zei hij ook toen hij 's nachts voor het open raam naar adem stond te snakken.
Ook toen géén dokter, niks aan de hand. Maar voordat we aan de terugreis begonnen had hij wel een afspraak gemaakt met de huisarts in Nederland. Daar ging het snel. Door naar het ziekenhuis. Eerste vonnis: longembolie. Tweede vonnis: problemen met het hart. Derde vonnis: door een ernstige ritmestoornis is het hart zo overwerkt geraakt dat het niet goed meer werkt. Conclusie: een hele stapel medicijnen en hopen dat het ooit nog in orde komt.
Dan staat je wereld stil. Je komt met iemand van midden vijftig het ziekenhuis binnen en gaat er met een oud mannetje van tachtig weer uit. Werken was uit den boze, dus weg waren alle uitzwaaimomentjes. Na een jaar ging het al met al een beetje beter. De medicijnen hadden hun werk gedaan en wonder boven wonder begon het hart weer beter te werken. De ritmestoornis bleek niet onder controle te krijgen, maar er was een alternatief: een operatie.
Ruim zes uur zou de operatie duren, die niet zonder gevaar was. De eerste keer moest de ingreep worden afgebroken, omdat er een stolsel zat. Paniek dus. Na drie dagen mocht de patiënt de hartbewaking verlaten en weer mee terug naar huis om aan te sterken. Enkele maanden later een tweede poging. Die lukte, maar aan het eind van de operatie bleek dat er een bloeding in zijn hart was ontstaan. Hevige paniek bij de artsen, snel een drain aangelegd en met spoed naar de intensive care. Mijn dochter en ik mochten even bij hem. Ik kende hem niet eens terug. Hij lag zo akelig wit en doodstil in dat bed. De arts praatte ons bij, gaf aan dat het ernstig was. Hij was in goede handen en we mochten de hele nacht bellen om te vragen hoe het met hem ging. Ze waren geweldig in het ziekenhuis. Maar mijn steun en toeverlaat lag daar maar en het zag er echt naar uit dat dit de laatste keer zou worden dat ik hem uit zou zwaaien...
Iedere morgen zwaai ik hem weer uit. Niet uit gewoonte, maar omdat ik heel blij ben dat ik dat nog steeds kan doen. Het gaat goed met hem, heel goed. We hebben veel geluk gehad, maar het had zoveel anders kunnen zijn...