Ster inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactief
 

Om te laten zien dat het niet allemaal kommer en kwel is in mijn boek in wording, nu een luchtiger vervolg op mijn vorige blog 'Verhuizen'.

Een beetje wit om mijn neus stapte ik naast Joost in de auto. Met een bezorgde blik keek hij me even aan en stopte toen de kom met vissen in mijn handen. Behoedzaam zette ik hem tussen mijn voeten, in de hoop dat ik dat 120 kilometer lang vol zou houden.
“Gaat het een beetje?”, vroeg hij, terwijl hij de auto startte.

“Nou, ik zit me net af te vragen of ik direct geen natte voeten krijg”, antwoordde ik, terwijl ik mijn sandalen eens kritisch bekeek.
“Dat bedoel ik helemaal niet en dat weet je zelf ook wel”, liet hij er een beetje ongedurig op volgen.
“Afscheid nemen is nooit mijn sterkste kant geweest, dat moet je nu toch onderhand wel weten”, beet ik hem een beetje sarcastisch toe. We waren allebei moe van het geregel en het rennen om alles rondom de verhuizing in orde te krijgen. Maar tot nu toe leek alles vlot te zijn gegaan. Gisteren hadden de verhuizers de meeste spullen al ingepakt en ingeladen en vanmorgen waren ze om zes uur begonnen met het bed onder onze kont af te breken. We kregen nauwelijks de tijd om wakker te worden en ons even op te frissen. En nu reden we, een beetje uit ons doen, achter de verhuiswagen aan richting Amsterdam.
Bij de eerste scherpe bocht ging het meteen al mis. Met een zwiep klotste een flinke hoeveelheid water uit de vissenkom over mijn voeten. Razendsnel signaleerden mijn ogen dat alle vissen nog aan boord waren. Dat bespaarde Joost z’n arme hoofd weer een gil, want vissen tussen mijn tenen, brrrr, daar moest ik niets van hebben.
“Dat gaat zo echt niet goed, schat”, waarschuwde ik. “Stop maar even aan de kant, dan giet ik de kom wel zover mogelijk leeg. Help je even mee? Anders zie ik de vissen hier nog in de goot eindigen.” En zo stonden we ’s morgens vroeg samen midden op straat met een vissenkom tussen ons in. Precies tegelijk keken we elkaar aan, zetten de kom nog net op tijd op de straatstenen neer en schoten in een onbedaarlijke lach.
“Moet je ons hier nu zien, we lijken wel twee idioten.”
“Kom hier, idioot, dan krijg je een knuffel van me.” En Joost trok me eens even lekker tegen zich aan. Zijn hand woelde zachtjes door mijn haar, voordat hij me een stukje van zich afhield. “Nee, je ziet er inderdaad niet uit”, schaterlachte hij.
“Nee, jij dan! Met jou kun je zeker nog wèl ergens komen? Ga toch weg man.” En al stoeiend, rolden we onze auto weer in. Net voordat ik mijn gordel om wilde doen, zag ik op straat een eenzame kom met goudvissen staan.
“Zullen we die toch ook maar meenemen, of maken we er weeskinderen van?” En gierend van het lachen viste ik de kom de auto in en zette hem weer tussen mijn voeten op de automat.