Langzaam zoeken haar ogen de omgeving af. 'Hier ken ik het niet', zegt ze met een lichte paniek in haar stem. We stellen haar gerust en zeggen dat ze in het ziekenhuis ligt. Ze vraagt waarom en we leggen uit dat ze een zware longontsteking heeft.
Dan veert ze overeind en met fonkelende ogen laat ze ons weten dat daar helemaal niks van klopt. 'Er is helemaal niks met me aan de hand', roept ze. De klank van haar stem wordt gedempt door het zuurstofkapje dat over haar mond en neus bevestigd is. We leggen haar uit dat je niet zomaar naar een ziekenhuis wordt gebracht. 'Je bent echt heel ziek, mam. Er zit niet voor niets een infuus in je arm en je krijgt niet voor niets zuurstof.' Ze mompelt nog wat, maar valt toch weer in slaap. Ze ademt zwaar, maar daar zijn we na een lange, doorwaakte nacht inmiddels al aan gewend geraakt.
De morgen verloopt rustig en pas op de middag gaan haar ogen weer open. 'Weer die vraag: 'waar ben ik nu toch?' Ze snapt het werkelijk niet. Als we haar vertellen dat we al een hele nacht in het ziekenhuis bij haar zijn, wordt ze boos. 'Dat ze jullie zomaar uit je bed hebben gehaald, terwijl er niets met me aan de hand is!' Ze kan er met haar pet niet bij en is boos. 'Ze hadden jullie moeten laten slapen, wat een flauwekul!' Opnieuw leggen we uit wat er aan de hand is. Ze schiet in een vreselijke hoestbui. Zo'n hoest waarbij je je afvraagt of dat wel goed gaat. Maar ook dat weerhoudt haar er niet van om te blijven zeggen dat ze niets mankeert.
Naarmate de dagen in het ziekenhuis verstrijken, wordt ze steeds rustelozer en verwarder. Ze weet niet meer of ze haar honderdste verjaardag nu al gevierd heeft. We stellen haar gerust. 'De burgemeester was er toch, mam, weet je nog? Hij heeft nog samen met iemand van het woonzorgcentrum uw foto opgehangen tussen de andere honderdjarigen aan de muur. Ze weet het weer en zakt weer even terug in de leunstoel, waarin ze nu overdag mag zitten. Maar aan het einde van de dag vergeet ze dat we er waren tijdens de bezoekuren. Een verpleegster komt haar dolend op de gang tegen, op zoek naar mijn oudere zus. Hoe de zuster ook praat, ze krijgt haar maar niet rustig. Mijn zus wordt gebeld en door de telefoon krijgt ze het voor elkaar om haar weer rustig te krijgen. Acuut levensgevaar is er niet meer en daarom moeten we ons voortaan aan de bezoekregels houden. We hebben daar moeite mee, zeker als ze daar als een angstig vogeltje ronddoolt in een voor haar vreemde omgeving. Dan is het zwaar als je haar alleen maar via de telefoon gerust mag stellen.
Die verwardheid, het kan door de plotselinge verandering komen. Wie raakt er niet in de war als hij 's avonds in zijn eigen bed stapt en de volgende morgen wakker wordt in een ziekenhuisbed. Het kan ook door de extra zuurstof komen, of door het stapelen, waardoor er steeds meer koolzuur in haar bloed is gekomen. Maar het kan ook haar allergrootste demoon zijn die haar in zijn greep begint te krijgen. De nachtmerrie die dementie heet. Laten we het hopen van niet.
Honderd jaar dat wilde ze graag worden en dat is haar gelukt. Ze heeft met volle teugen van haar verjaardag genoten. Vijf dagen na dit prachtige feest werd ze in allerijl naar het ziekenhuis gebracht en waren ze bang dat ze de dag niet meer zou halen. Maar deze ouwe taaie kwam er min of meer weer bovenop. Eigenlijk had honderd jaar het eindpunt moeten worden. Blijkbaar begint ze de regie over haar leven kwijt te raken, want dement worden, dat wil ze niet. 'Als dat gebeurt,' heeft ze ons al herhaaldelijk laten weten, 'dan trek je er de stekker maar uit.' En dan sta je machteloos...