Nog nahijgend nam mijn zus het hele tafereel in zich op. Langzaam drong het tot haar door, dat het maar een haar scheelde, of onze moeder was er niet meer geweest. Ondertussen werd snel wat bloed bij mijn moeder afgenomen om de bloedgaswaarde opnieuw te bepalen.
Voordat we allemaal van de schrik waren bekomen, werd duidelijk dat het Co2 gehalte nog maar nauwelijks was gezakt en dus werd er nog meer zuurstof gegeven. Voor mijn moeder was het absoluut geen pretje. De druk van de zuurstof, de zuurstof zelf en het nauwelijks kunnen communiceren, ze was er een uur later helemaal klaar mee. Vanachter haar zuurstofmasker maakte ze ons duidelijk dat het zo niet meer hoefde.
'Dan ga je dus dood, mam, dat snap je toch hè?' Vroeg mijn zus haar voor de duidelijkheid. 'En dan ga je niet meer terug naar je huisje en dan word je dus ook geen honderd meer aan het eind van het jaar.' Mijn moeder knikte dat ze dat donders goed begreep en antwoordde: 'ik ben er helemaal klaar mee. Ik wil naar ons pap en onze jongens.'
Mijn zus en ik keken elkaar even aan en zeiden meteen dat we haar wens zouden respecteren, ook al zouden we ze wel ontzettend gaan missen. De bijeengetrommelde verpleegsters en de longarts kregen allemaal hetzelfde verhaal van mijn moeder te horen en na haar nog eens duidelijk te hebben gemaakt dat ze dan zou overlijden, werd alle apparatuur afgesloten. De longarts legde haar uit dat ze nu alleen nog morfine zou krijgen, zodat ze het niet benauwd zou krijgen en in alle rust weg zou glijden. Ze had te kennen gegeven dat ze alleen haar beide dochters en mijn lief in haar omgeving wilde hebben, omdat ze de dag van tevoren toch nog iedereen had gezien. En ook dat respecteerden we. We brachten iedereen op de hoogte en het grote wachten begon.
In het begin sliep ze, of lag ze rustig met haar ogen dicht naar ons te luisteren. Soms plukte ze aan haar dekens, voor mij een teken dat het niet zo heel lang meer zou duren. Toen het tijdstip naderde waarop men verwachtte dat er weer morfine gespoten moest worden, knapte ze zienderogen op. Ze praatte honderduit en maakte ons zelfs aan het lachen. De verpleegster fronste haar voorhoofd en keek ons verbaasd aan. Die morfine kon nog wel even wachten...
's Avonds was ze nog verder opgeknapt en toen we haar vroegen of we misschien toch weer met de medicijnen moesten beginnen, keek ze ons aan alsof ze het in Keulen hoorde donderen. Natuurlijk moest dat, ze had toch helemaal niet gezegd dat ze daar mee moesten stoppen. We keken elkaar onthutst aan en haalden er de verpleegsters maar weer bij. Samen met de longarts probeerden zij mijn moeder ervan te overtuigen dat ze dat echt had gezegd, maar dat ze haar nu als de wiedeweerga weer medicijnen toe gingen dienen. Alleen de zuurstofkap, daar bleef ze zich tegen verzetten, die wilde ze echt niet meer. Dus kreeg ze weer gewoon een slangetje in de neus en werd er om de zoveel tijd weer bloed afgenomen om het Co2 gehalte in de gaten te kunnen houden.
Omdat de artsen het allemaal niet vertrouwden, vroegen ze ons om toch zeker de nacht te blijven. Voor mijn zus werd een opklapbed geregeld dat naast het bed van mijn moeder neer werd gezet. In eerste instantie was het voorstel om om beurten te gaan slapen, maar dan zouden we de volgende dag alle drie geradbraakt zijn. Terwijl mijn lief aan het proberen was om voor ons twee een kamer te regelen in een hotel tegenover het ziekenhuis, kwam een verpleegster met een beter voorstel. Vanwege een fusie en een renovatie stond er verderop op de afdeling een tweepersoonskamer leeg. Daar zouden mijn lief en ik dan kunnen slapen. Dat we helemaal niets bij ons hadden, was geen probleem. Er werden toiletspulletjes en zelfs OK-hemdjes voor ons geregeld. De bedden werden opgemaakt en een lollige zuster vroeg, of wij van romantiek hielden. Toen we bevestigend knikten, werden de twee ziekenhuisbedden zo goed en zo kwaad als het ging keurig tegen elkaar geschoven. Het was zo'n grappige situatie dat we met zijn allen in een onbedaarlijke lach schoten. Een van de verpleegsters sloeg haar arm om me heen. 'Jongens wat is dat lachen', zei ze terwijl ze me helemaal tegen zich aan trok. En toen ernstig: 'maar we weten waarom je hier bent. Sterkte vrouwke!'
Ja, dan raakt zoiets je enorm.
De nacht verliep voor ons redelijk rustig, maar voor mijn zus niet echt. Die kreeg een van de verplegers bijna in haar bed, toen hij probeerde om een infuuszak te vervangen. Ook daar dus even dikke lol. Bovendien kwam de verpleging regelmatig binnen om van alles te controleren en hoorde ze natuurlijk ieder zuchtje van mijn moeder.
Ook de volgende dag tikte langzaam voorbij en weer zakte mijn moeder even weg. Niet zo erg als de dag ervoor, maar toch. De hoogte van de zuurstof werd wat teruggedraaid, in de hoop dat de bloedgaswaarde daardoor zou dalen. En ja, dat leek een beetje te helpen. Ook die nacht werd ons gevraagd om te blijven slapen. Dit keer hadden ze een vierpersoonskamer schuin tegenover de kamer van mijn moeder voor ons geregeld. Daar konden we alle drie slapen, zodat ook mijn zus wat rustiger kon slapen. Maar mijn moeder en de broeder dachten daar anders over.
Midden in de nacht werd mijn zus op haar schouder getikt door de broeder. 'Ik heb maar een iemand nodig', fluisterde hij. 'Je moeder staat namelijk midden op de gang.' Mijn zus vloog haar bed uit en hoorde ondertussen van de broeder dat ze niet alleen haar zuurstofslang, maar ook haar katheter los had getrokken door gewoon door te lopen. Volgens de broeder moet dat enorm pijn hebben gedaan, maar zelf zegt ze dat ze daar niets van heeft gevoeld. Toen ik het verhaal later die nacht hoorde, viel ik zowat van mijn voeten.
Het blijkt maar weer eens dat onze moeder een taaie is. Een eigenwijze taaie, een ouwe taaie. Iedere dag knapte ze een beetje meer op en eindelijk, na tien dagen, mocht ze het ziekenhuis weer verlaten. Nog wel in een rolstoel, maar ik denk dat ze binnenkort wel weer langere stukjes achter haar rollator kan lopen. En haar honderdste verjaardag, die lijkt er nu toch wel weer aan te komen. Wat zullen we dan feesten en dit verhaal nog dikwijls vertellen.